5 minuten #4 – Armbanden

armbandIk ben mijn armband verloren. Het moet ergens tussen mijn huis in Amsterdam en het Neude in Utrecht gebeurd zijn. Het was afgelopen zaterdag en het is mijn linkerarmband, mijn rechter heb ik nog.

Ik besef bijna nooit dat ik een armband draag (twee armbanden droeg). Ze zijn er gewoon, zoals een neus er is. Het leek nooit iemand op te vallen. Nooit hoorde ik aan mij refereren als ‘die gast met twee armbanden’. Nu er eentje mist, voelt het naakt. Tegen vreemden op straat of in de trein wil ik me verontschuldigen, zeggen: ‘Zo ben ik normaal niet hoor. Ik ben mijn armband kwijt, ziet u. Mijn linker inderdaad.’

Maar dat is natuurlijk nog veel abnormaler.

Ik schaam me ervoor dat ik zo vaak aan mijn missende armband denk en niet aan dingen die veel erger zijn, zoals oorlog en onheil en rampspoed en honger. Het klopt wel met de theorie. Het werkt zo: wat dichtbij komt, is belangrijker. Daarom lezen mensen liever in de krant dat er een euro is gestolen in een koffiehuis op de hoek dan dat er een aardbeving was in Uruguay waarbij 49.000 slachtoffers zijn gevallen. Of nee, dat klopt niet, aardbevingen vindt men wel interessant. Conflicten die maar voortduren, die zijn saai. Vooral als ze uitgevochten worden in landen waarvan niemand precies weet waar ze liggen, zoals Somalië.
(Ik weet heus wel waar Somalië ligt, dit is een slecht voorbeeld, ik heb mijn dag niet.)

Het zou beter zijn als iedereen in plaats van aan een missende armband aan Somalië zou denken. Hoewel, wat heeft een Somaliër eraan? Niks. Dat is dan ook wel weer zo.

Mijn armband kwam uit Colombia. Daar gaat het best aardig tegenwoordig.

RECENSIE
Net als vorige week begin ik per ongeluk met een vergissing. Ik verloor mijn armband niet op zaterdag, maar op zondag. Verder staan er in het stukje geen feitelijke onjuistheden.

Dat ik geneigd ben om de situatie van de missende armband uit te leggen aan wildvreemden, dat is echt waar. Het is een bekend gevoel. Bijvoorbeeld: op Lowlands stond ik bij Mister & Mississippi. Daar wilde ik tegen anderen in het publiek zeggen: ‘Ik vind dit niet mooi hoor, ik moet hier iets over schrijven, vandaar dat ik hier sta.’
Terwijl die lui natuurlijk allemaal naar het podium kijken en niet eens zien dat ik daar sta, en als ze het wel zien, dan zouden ze niet denken: wat een sukkel dat hij deze muziek mooi vindt, want ze vinden het zelf mooi. Daarom staan ze daar.

Ik denk over hen trouwens ook niet: wat een sukkels. Ieder zijn ding, leven en laten leven. Als ik een levensmotto had gehad, dan zou het dat zijn.

Over de tweede helft van het stukje: ik stoor mij eraan dat er altijd zoveel ophef is over onzin en te weinig aandacht voor zaken die er werkelijk toe doen. Dat zouden de media zich aan moeten trekken. De NOS voorop. Die begonnen laatst het journaal met een bullshit-item over een RTL-programma, dat door een school voor de rechter was gesleept. Het boeide totaal niet, maar de NOS kon RTL dissen en dat is een concurrent en dus deden ze dat. Wat supertriest is. Breng het volk verdorie wat zinnigs bij. Of geef het geld aan mensen in Somalië.

Tot slot: de slotzin lijkt heel belangrijk. Dat is enkel omdat het de slotzin is. Bij veel columns ís de slotzin inderdaad belangrijk, maar bij dit stukje betekent het slechts dat de vijf minuten om waren.

Wat was dit? Dat vertel ik hier min of meer.