Elke zomer
Omdat het gesneeuwd had kocht ik vogelvoer. Het was niet de bedoeling, ik kwam eigenlijk voor een verjaardagskaart voor mijn vader. Ze hadden geen verjaardagskaarten bij de drogist, alleen kaarten voor oprechte deelneming en zomerse kaarten waarop teksten stonden als ‘Go with te flow’ en ‘Every summer has a story’.
De zomerkaarten waren erg goedkoop, voor de prijs van één oprechtedeelnemingkaart kon je tweeëndertig zomerkaarten kopen. Ziedaar de invloed van de coronawinter, dit was marktwerking zoals ik het op de middelbare school geleerd had. Ik kocht acht zomerkaarten voor een euro en een pakket vogelvoer. Die pakketten hadden ze naast de kaarten gelegd. Als mijn vader niet jarig was geweest had ik ze nooit gevonden. Op de prijs lette ik niet. Met marktwerking had dit niks te maken.
De vetbollen en pindazakken hing ik in een boom. Ik koos de kaart met de tekst ‘Sea you soon’, waarop ik ‘gefeliciteerd’ schreef en de eerste twee alinea’s van dit verhaal. Daarna googelde ik ‘Every summer has a story’. De zin kwam me bekend voor, het kon een verhalenbundel van Hemingway zijn of een afslachtfilm uit de jaren negentig. Ik kwam op tientallen websites met zogenoemde ‘inspirational quotes’ terecht. De quote ‘Every summer has a story’ bleek vooral te inspireren tot fantasieloze vormgeving. Naar de oorsprong bleef het gissen.
Het is vanzelfsprekend dat elke zomer een verhaal heeft, ontelbare verhalen zelfs, net als elke winter. Dit is bijvoorbeeld een verhaal uit de winter van 2021. Het verhaal begon bij de drogist en gaat verder in de tuin, waar tientallen vogels de aanval op het voer hadden geopend.
Toen ik de volgende ochtend het gordijn opzij schoof zat er een man in de tuin. Hij had een tuinstoel uit het schuurtje gepakt en at een vetbol uit het vuistje. Ik wilde bijna naar buiten stormen om hem weg te jagen, de vetbollen waren voor de vogels. Op tijd kwam ik bij zinnen. Een welvarend mens eet geen vetbollen in andermans achtertuin. Deze man had hulp nodig.
Bij de drogist kocht ik een nieuw pakket vogelvoer.
‘Is het alweer op?’ vroeg de medewerker, een meisje van een jaar of twintig.
‘De vogels hebben honger,’ zei ik. Ze rolde met haar ogen. ‘Wist je dat vogels bij deze kou in een nacht tien procent van hun lichaamsgewicht kunnen verliezen?’
Het meisje keek naar het pakket. Je zag haar rekenen. Ze mompelde iets, haar mondkapje ging althans op en neer, maar het was geloof ik niet de bedoeling dat ik haar zou verstaan.
De volgende ochtend zat de man weer op de tuinstoel. Naast hem op de grond lag een hoopje lege netjes. Toch wel nieuwsgierig geworden liep ik de tuin in.
‘Zo zo,’ zie ik, ‘u bent een vreemde vogel.’
‘Tsjilp,’ zei de man.
Ik lachte.
De man stond op en maakte wilde vliegbewegingen met zijn armen. ‘Tsjilp tsjilp tsjilp,’ schreeuwde hij. Niet iedereen weet wanneer het leuk geweest is, sommige mensen voelen dat niet goed aan.
Ik ging terug naar binnen en legde een handje rozijnen in een pannetje warm water. Voor mezelf smeerde ik een boterham. De man was aan een nieuwe vetbol begonnen. Vanuit zijn ooghoeken hield hij me in de gaten.
Ik goot het water uit het pannetje en opende de tuindeur.
‘Kijk, rozijnen,’ zei ik. De man sprong op, de stoel viel achterover in de sneeuw. Hij zette een paar passen, wapperde met zijn armen en vloog de lucht in, waar hij aansluiting vond bij een groep ganzen, die rijkelijk laat koers zette naar het zuiden.
‘Sea you soon,’ riep ik hem na.
Ik keek in het pannetje en dacht aan die grap van De Vliegende Panters: hebben de rozijnen nu zinloos geweld?
Ik sta er eentje in mijn mond. Hij smaakte weeïg, als een vage herinnering aan iets waarvan je niet meer weet of het nou leuk was geweest of juist niet. De volgende dag zette de dooi in.