Licht getint
Ik zat thuis, had zin in chips, liep naar de supermarkt, kocht chips. Precies zo is het gegaan. Buiten was het koud en donker. Binnen warm en licht. Wat een contrast, dacht ik nog. Mijn favoriete kassameisje was er, maar bij haar rekende ik niet af. Ik schaamde me voor de chips.
Het was light-chips.
Mijn favoriete kassameisje zou denken dat ik light-chips eet om te voorkomen dat ik dik word. Hoewel zij van mening is dat een mens om zijn gezondheid moet denken, gelooft zij niet dat het de bedoeling is jezelf elk pleziertje te ontzeggen. Dat is geen leven. Ze weet dat ik zelden chips koop. Ik ben die gast van de Elstars en de broccoli en luxe cranberrymix. Die enkele keer chips kan echt geen kwaad. Ze vindt dat ik normale chips moet kopen en anders hoeft ze mij nooit meer te zien.
Of ze denkt dat ik denk dat het eten van light-chips gezond is. Dat ik zo’n sukkel ben die in al die misleidende advertenties trapt waaraan zij haar baan te danken heeft. Dat ik elke drie jaar een nieuwe flatscreentelevisie koop omdat ik gevoelig ben voor zinnen als ‘dankzij de 100 Hz beeldverversing worden snelle beelden vloeiend weergegeven’. Ze vindt niet dat ik normale chips moet kopen; ze vindt helemaal niets meer. Ik laat haar koud. Voor haar besta ik niet.
In werkelijkheid vind ik light-chips lekkerder dan andere chips. Dat dacht ik tenminste. Eenmaal thuis viel het tegen. Ik heb de zak slechts voor de helft leeggegeten en drink thee.
Op de weg terug dacht ik na over wat er gebeurd was. Ik had zin gehad in chips, was naar de winkel gegaan, had chips gekocht en liep met een zak chips in mijn knuisten terug naar huis. De chips kostte nog geen euro (hij kostte 99 cent) en hoewel ik niet rijk ben, althans niet voor Nederlandse begrippen, kan ik dat geld gemakkelijk missen. Als ik had gewild, had ik tien zakken kunnen kopen zonder dat het mijn financiële bewegingsruimte noemenswaardig zou inperken. In wat voor land leven wij, mompelde ik.
Een jongen kwam mij tegemoet. En ik hem. Hij droeg een capuchon en had een licht getinte huid. Voor het verhaal doet dat er eigenlijk niet toe. Mijn favoriete kassameisje heeft ook een licht getinte huid en toen het over haar ging heb ik dat verzwegen. Voor de volledigheid haast ik mij te vermelden dat die jongen met die capuchon net zo goed een andere kleur huid had kunnen hebben. Hij had dat zelf misschien een beetje vreemd gevonden, wanneer hij zich weerspiegeld zou zien in het venster van een van die te dure starterswoningen die onlangs zijn opgeleverd, maar op termijn went het vast. Het is alleen zijn huidskleur. Hij is niet ineens een dromedaris of zo.
Laat ik me bij de feiten houden. Hij was licht getint. De afstand tussen ons werd steeds kleiner – zo gaat dat als je elkaar tegemoet komt – en toen we elkaar tot op ongeveer twee meter waren genaderd, zei ik: hoi.
En hij zei: hé man.
Sindsdien heb ik niets meer van hem vernomen.