5 minuten #104 – vuile flikker
Er was een tijd dat ik in de Bijlmer woonde. Met weinig plezier, of in ieder geval minder dan ervoor en erna, in mijn tijd binnen de ring. Vooral de tegenwind stond me tegen. De tegenwind en de stilte; als je de media moet geloven is Zuidoost een jungle, maar er gebeurde eigenlijk nooit iets. Toch is de wijk op een of andere manier in mij gekropen. Ik voel me betrokken en ben geneigd alle negativiteit tegen te spreken.
Ik heb er niets meer te zoeken, ken er niemand. Eens per jaar ga ik terug om te kijken hoe het erbij staat. Er werd zoals gebruikelijk van alles ge- en verbouwd. Ze hadden niet de moeite genomen om logische omleidingsroutes te maken. Het was een chaos. Voor wie moeilijk loopt was het onmogelijk om bij mijn oude flat te komen. Dat soort dingen vielen destijds ook al op. Na hevige sneeuwval werd nergens geveegd. Gedumpt afval bleef liggen voor de meeuwen. Misschien omdat de mensen minder mondig zijn, of minder goed weten waar ze zich moeten melden.
Op een plein tegenover de flat liep een jongetje van een jaar of vier. Hij huilde. Brulde. Ik was met A. (ook: B.) die dankzij haar werk goed is met kinderen. Zij voerde het woord, ik stond erbij. Het jongetje was zijn vader kwijt en in paniek. Kalmeren lukte niet. Een stem klonk over het plein: ‘Hee, vuile flikker.’
—
Een man, jaar of dertig, petje op zijn kop, blikje in zijn hand. Het jongetje hield op met huilen. Ik dacht dat die man het tegen mij had toen hij ‘vuile flikker’ riep, omdat ik te dicht bij zijn zoontje stond.
‘Flikkertje’, riep hij. A. hief haar handen, zo van, wat the fuck? De man schudde zijn hoofd en wees op het jongetje. Hij had het niet tegen ons, hij had het tegen zijn zoontje.
‘Flikkertje, dit wil ik niet meer zien. Ben je een flikker?’
Ik heb er geen verstand van en dit was natuurlijk slechts een momentopname, maar iets zei me dat dit kind te weinig liefde krijgt. Ik stelde me voor dat die vader daar zelf ook had gestaan, vijfentwintig jaar geleden, smekend om zijn vader.
We fietsten weg. Wat kun je doen? In Diemen kochten we een ijsje. Ik mocht mijn fiets niet tegen het raam van de Italiaan zetten. Het ijsje was smerig en ging in de prullenbak. Het zal ondertussen gesmolten zijn.