Het kassameisje III
Het kassameisje vraagt waarom ik bijna nooit meer over kassameisjes schrijf.
Ik zeg dat ze zich er niet mee moet bemoeien.
Ze vraagt of ik de bon wil.
Ik zeg dat ze de bon wat mij betreft in haar bemoeizuchtige reet kan steken.
Ze maakt een propje van de bon en steekt hem in haar bemoeizuchtige reet. Ze glimlacht voldaan. De glimlach gaat over in een nies. Het kassameisje niest in het holletje dat de verbinding tussen haar boven- en onderarm markeert. Ik weet niet hoe dat holletje heet.
Het kassameisje vraagt of ze nu in een van mijn stukjes komt.
‘Ja,’ zeg ik. ‘Dat lees je toch?’
‘Sorry,’ zegt ze. ‘Dit soort postmoderne metahumor gaat mij boven de pet.’
‘Hoofddoek.’
‘Sorry,’ zegt ze. ‘Dit soort postmoderne metahumor gaat mij boven de hoofddoek.’
Ik zeg dat het daarom maar goed is dat ze slechts kassameisje is geworden. Dat is niet aardig van mij. Het kassameisje begint te huilen.
Ik zeg dat ik dat niet had moeten zeggen en complimenteer haar met het gebruik van ‘postmoderne metahumor’.
Ze lacht alweer, het domme schaap. Ze haalt de bon uit haar reet. Ik zie dat ze de tomatenpuree twee keer heeft aangeslagen, maar ik laat het zo.
Ik pin contactloos.
Er is een nieuwsbrief. Wie zich aanmeldt krijgt circa wekelijks een stukje in zijn mailbox.