Radiosmurf
Er zit een puist op mijn linkerneusvleugel (rechts voor de kijkers thuis). Zonder witte kop, maar rijp is hij zeker. Dat voel je gewoon. Ik ga buiten op een bankje zitten en wacht tot er iemand voorbij komt die het verdient. Het duurt lang. Met de meeste mensen heb ik het goed voor.
Na enige tijd komt er een jonge vent aangewandeld. Hij draagt een stropdas en een stoppelbaard. Ik heb ook een stoppelbaard. Het voordeel is dat ik mij minder vaak hoef te scheren. Het nadeel is dat de yoghurt erin blijft hangen. De vent met de stropdas heeft een getrimde stoppelbaard. Dat is het domste wat er is.
Met twee wijsvingers druk ik op de puist. Er gebeurt niets. Het doet alleen ontzettend pijn.
Het slot van mijn fiets is bevroren. Lopend ga ik naar huis. Mijn fiets draag ik op mijn schouder. De mensen stoten elkaar aan. Ze fluisteren dat ik de fiets heb gestolen. Dat zien ze aan mijn neus, zeggen ze. Ik heb dat heus wel in de gaten. Mij houd je niet voor de gek.
In de badkamer trek ik mijn T-shirt uit. De huid van mijn schouder is rood. De puist heeft het formaat van een bosbes en ook ongeveer die kleur. Ik bedoel niet van die bosbessen die ze in de supermarkt verkopen; daar is geen bos aan te pas gekomen. Het is een wilde bosbes, zonder bestrijdingsmiddelen. Voor een puist is dat behoorlijk groot. Ik zet kracht. De tranen lopen over mijn wangen. De puist blijft heel.
Als puber kon ik puisten uitknijpen met mijn ogen dicht. Je verleert dat blijkbaar, zoals je pianospelen en vreemde talen verleert. Ik ga achter de piano zitten en probeer wat te oefenen. Sinds kort leer ik de blues. Het lukt niet, de puist zit mij niet lekker. Ik loop naar de spiegel en bijt op mijn lip om de pijn te verplaatsen. Mijn biceps zwellen op, mijn ogen stromen over, het bloed loopt uit mijn mond. De pijn, de pijn… Pats!
Een smurf.
Als kind was ik verslaafd aan de smurfen. Mijn schoolvakanties bracht ik voor de televisie door. Mijn moeder vond het maar niks. Soms zette ze de televisie uit en zei ze dat ik iets nuttigs moest doen met mijn leven. Dan schreeuwde ik dat ze op moest smurfen. Na een tijdje probeerde ze het niet meer. De aandacht die ze voorheen tussen mij en mijn broer verdeelde ging vanaf toen volledig naar hem. Mijn broer heeft een belangrijke betrekking aan de universiteit. Ik schrijf verhaaltjes over smurfen.
Ik dacht alle smurfen te kennen. De smurf in de badkamer ken ik niet. Hij lijkt op Brilsmurf, maar dan met een onuitstaanbare grijns op zijn gezicht. Hij is ook bleker. Lichtblauw. Wit haast.
‘Ik ben Radiosmurf,’ zegt de smurf.
‘Ga weg uit mijn badkamer,’ zeg ik.
‘Klaas, kom op.’
‘…’
‘Klaas…’
‘Ik heb hier echt geen zin in, sorry.’
‘Hoezo niet?’ De smurf gaat op de rand van de wastafel zitten en doet zijn best verontwaardigd te kijken.
‘Ik ben hier echt te oud voor,’ zeg ik.
‘Nou ja! Wat is het hele fucking probleem?’
Met mijn wijsvinger tik ik de smurf in de wastafel. Hij probeert eruit te klimmen. Het lukt niet. De wastafel is steil en glad. De smurf glijdt steeds terug.
‘Ik vind dit zeer onsportief,’ hijgt hij.
Ik duw de stop in het putje en zet de kraan aan. Het water stijgt snel, het is een kleine wastafel. De smurf watertrappelt.
‘Doe niet zo kinderachtig,’ zegt hij.
Als de wastafel vol water is, trek ik de stop eruit. Er klinkt een zuigend geluid. Vlak voordat hij in het putje verdwijnt, schreeuwt de smurf: ‘Ik dacht dat er een soort rock-’n-roll was.’
Ik ga achter de piano zitten en speel de blues.