Zwemmen in de Amstel
Het was avond, zwoel en donker toen iemand zijn auto aan een Amsterdamse gracht parkeerde. Het was een type auto dat in reclame-uitingen ‘sportief’ genoemd wordt. Die term weiger ik te gebruiken. Personenauto’s hebben met sport niets te maken en indien toch, dan geldt dat eerder voor een oude Volvo zonder stuurbekrachtiging dan voor een Porsche.
Er stapte een man uit met een bos krullen op zijn hoofd. Om hem te dissen – dit verhaal speelt tien jaar geleden, ik schreef nog niet stiekeme stukjes over alles wat mooi en stom is, ik bekritiseerde de mensen recht in hun gezicht – riep ik: ‘Haha, Marco Borsato!’
De man keek op en het wás Marco Borsato. Dat speet mij. Omdat ik het hem gun zo anoniem mogelijk door het leven te gaan en omdat ik het hem misgunde dat ik hem enkel aan zijn krullen herkend had.
De laatste tijd moet ik vaak denken aan zijn vrouw, Leontien Borsato. Dat komt doordat ik bijna dagelijks in de Amstel zwem. Dat is mijn nieuwe hobby. Telkens als ik in het water spring en mijn eerste slagen sla, schiet de moord op de in een bootje dobberende Leontien toen-nog-Ruiters in Amsterdamned door mijn hoofd, meestal gevolgd door de moord op Wim Zomer in diezelfde film.
Fobieën vormen een dankbare inspiratiebron voor filmmakers en hun films voeden nieuwe fobieën. De wereld barst uit zijn voegen van de systemen die zichzelf in stand houden.
De hobby ‘in de Amstel zwemmen’ neemt een vlucht. Het is niet zonder gevaar. Het stikt van de bootjes en als zwemmer ben je slecht zichtbaar, zeker als je haren dezelfde grauwe kleur hebben als het water. Ik voorzie een levendig debat over vaarverboden, maximum snelheden, zwembadsubsidies en felgekleurde badmutsen. Ik kan me er nu al kwaad over maken.