5 minuten #31 – Ballenbak

ballenbakWanneer je een handje pinda’s uit een bakje op de bar pakt, is er altijd wel iemand die je vertelt dat er 22 soorten urine op zitten. Ik vind dat geen punt. Ze smaken precies zoals andere pinda’s en er is nog nooit iemand doodgegaan aan het eten van pinda’s in een kroeg, tenzij misschien iemand met een pinda-allergie. Of een urineallergie, maar wie heeft dat nou?

De laatste tijd heb ik steeds meer vrienden met kinderen. Niet dat ik mijn nieuwe vrienden daarop uitzoek; ik heb het over bestaande vrienden die baby’s krijgen. De meesten gaan daar vrij relaxed mee om. Ze denken: een kind moet een paar keer van een stoel vallen voordat hij begrijpt dat het niet handig is om op een stoel te klimmen zolang je niet in staat bent je evenwicht te bewaren. Dat komt later van pas. Een kind dat te goed beschermd wordt, weet niet wat gevaar is en komt vroeg of laat onder een auto of in een ravijn terecht.

Er zijn ouders die hun kinderen niet in de ballenbak laten spelen, omdat er peutersnot in zit. Dat is onverstandig. Een kind moet een beetje weerstand opdoen, anders gaat hij later dood aan de urineresten op de pinda’s in de kroeg. Een infectietje op jonge leeftijd is nooit weg.

Zelf ben ik nooit in een ballenbak geweest. Mijn ouders hielden niet zo van Ikea en McDonald’s. Ik heb dat nooit als een gemis ervaren. Wel had ik eerder dit jaar een infectie. Op mijn eikel. De dokter schreef een zalfje voor tegen huidirritatie. Bij de apotheek hadden ze geen tube in de voorgeschreven hoeveelheid, alleen een kleinere. De mevrouw wist niet of ze er een of twee mee moest geven.
Ze zei: ‘Ik weet niet of het een grote plek is.’
‘Nou!’ zei ik. ‘Dat kun je wel zeggen.’

TOELICHTING
Dit stukje heet ‘Ballenbak’ omdat Dause von Kippfest, de winnaar van de prijsvraag van vorige week, dat wilde. Het antwoord was trouwens ‘kutnummer van Bløf’. Dat is niet heel aardig van me, maar wie zulke muziek maakt, roept het over zichzelf af.

Onderweg van de apotheek naar huis moest ik lachen om mijn grap. Ik voelde me ook schuldig en laf. Ik had obscene taal uitgeslagen zonder dat die vrouw dat wist.

Na een week was ik genezen. Ik heb nog anderhalve tube over.

Ik was ooit op een festival in Hannover dat de geweldige naam BootBooHook droeg. Het was op het Expo 2000-terein, een park tussen bizarre gebouwen die ooit bruut het landschap verstoorden en nu langzaam werden opgenomen door de omgeving. Het had iets treurigs en iets moois.

Naast het festivalterrein lag een Ikea. Daar gingen we dagelijks ontbijten. Het was een opvallende mix, die iets te dikke Duitse net-niet-middenklasse en de ongewassen festivalgangers. Wederzijdse walging in een geel-blauwe loods. Op de laatste ochtend poepte ik zo veel dat de wc overstroomde. Dat kwam natuurlijk vooral doordat de riolering de kwaliteit had van een Billy, maar het was ook deels mijn eigen verdienste. Ik voelde me die dag heel mannelijk.