De meubelwinkel
We lopen een meubelwinkel binnen die te chic voor ons is. We hebben geen meubels nodig. We doen dit uit verveling.
De medewerker vraagt of ze ons kan helpen. Zijn we misschien naar iets specifieks op zoek? Dat zijn we niet. We willen een beetje rondkijken, als het mag. Het mag. Als we vragen hebben kunnen we altijd bij haar terecht.
Natuurlijk weet de medewerker dat we de doelgroep niet zijn. Dat zie je meteen. Alleen onze kleren al. Het zijn kleren van mensen met huizen die te klein zijn voor de meubels die de winkel verkoopt. Maar de medewerker behandelt ons alsof we wel degelijk tot de doelgroep behoren.
De winkel is een doolhof. Er zijn minstens vier verdiepingen. We gedragen ons zoals mensen zich gedragen die niet weten hoe ze zich moeten gedragen. Alles aanraken, overal op zitten, naar elkaar schreeuwen.
In de winkel hangen spiegels die groter zijn dan de wanden van onze kamers. Bij de bijzettafels in de winkel vallen onze eettafels in het niet. Er is een bank waar je met zijn vieren op kunt liggen – achter elkaar. Aan de meubels hangen geen prijskaartjes maar op de tafels staan potten en schalen met bordjes erbij waar wel prijzen op staan. Aan de bordjes kun je zien dat de prijzen niet meevallen. Het zijn chique bordjes met gouden cijfers erop.
De cijfers jagen ons schrik aan. Als we een hele maand niets uitgeven, niet aan bier en koffie en ook niet aan de huur, aan eten, aan de Nederlandse Spoorwegen, aan onze zorgverzekeraars en aan de straatkrantverkoper, dan zouden we aan het einde van de maand één schaal kunnen kopen.
Sommige schalen zijn glad geslepen, andere hebben een onaf uiterlijk. Rafelig. Je zou er fruit in kunnen leggen, of – ja, wat eigenlijk? Wat legt een mens in een schaal?
Bij de Xenos en de Action verkopen ze ook gladde en rafelige schalen. Die schalen kosten bijna niets. Dat is natuurlijk ook niet goed.
We tillen een schaal op. De schaal weegt zeker vijftien kilo. We hoeven niet bang te zijn dat we zo’n schaal per ongeluk omstoten, ook niet als we dronken zijn. Maar is dat drieduizend euro waard?
We gaan met z’n allen op een bank zitten. Ik vertel een verhaal. Toen ik in de platenzaak werkte, vertel ik, kwam er soms een dakloze man in de winkel. Ik vond dat spannend. Ik was nog jong.
Het was zo goed als zeker dat de dakloze man niets kwam kopen. Hij liep rechtstreeks naar het jazz-schap en ging wild door de bakken. Het jazz-schap was het verst van de kassa.
Hou je het een beetje netjes, vroeg ik de dakloze man. Ben je soms naar iets speciaals op zoek? Kan ik misschien helpen?
De dakloze man vluchtte voor mijn vragen. Hij was banger voor mij dan ik voor hem.
Op een dag stond de foto van de dakloze man op de voorpagina van de stadskrant. Het was winter. Ze hadden zijn lichaam gevonden achter de kerk. In een kadertje stond een korte biografie. De dakloze man was niet altijd dakloos geweest. Ooit verdiende hij genoeg geld om platen te kunnen kopen. Misschien kwam hij daarom in de winkel. Om weer even te voelen hoe het vroeger was.
We staan op en gaan naar beneden. De medewerker vraagt of we nog vragen hebben. Natuurlijk hebben we vragen. Wij hebben vragen zat. We stikken van de vragen, maar wij stellen ze niet.
Ontvang deze stukjes in je mail, dat is superhandig.