De nacht van de ezel - een kerstverhaal

De nacht van de ezel – een kerstverhaal

‘Het spijt mij dat ik mij niet aan het thema heb gehouden. Persoonlijk heb ik niets met ezels en op het podium ben ik graag zo persoonlijk mogelijk. In een lichtgrijs verleden bezat ik twee goudvissen. Voor het verhaal had ik die natuurlijk door ezels kunnen vervangen, maar zeg nu zelf: twee ezels in een vissenkom, dat had toch niemand geloofd?’

Ook om de grap laatste moest bijna niemand lachen. Met zijn gezicht naar de vloer gericht verliet Jacco Jansen het podium. Nadat hij via-via gevraagd was voor ‘De Nacht van de Ezel’ had hij hoge verwachtingen gehad van zijn eerste écht grote optreden als stand-up comedian. Hij vroeg zich af waarom; het verleden bood er weinig aanleiding toe. Draaide niet alles wat hij probeerde op niets uit?

Sloffend door het smalle gangetje dat naar de kleedkamer leidde, hoorde hij dat de presentator hem niet afkondigde, zoals hij bij de andere artiesten had gedaan. Een bluegrassband uit de hoofdstad stond inmiddels klaar en werd met enthousiasme ontvangen. Kreten als ‘yeah’ en ‘woehoe’ klonken boven het applaus uit.

De kleedkamerdeur wilde niet goed sluiten. Jacco liet zich op een leren bank vallen en trok een blikje Dommelsch open. De band had alle chips opgegeten. Vanuit de zaal klonk een opgewekte coverversie van John Lennon & Joko Ono’s kerstklassieker Mary Xmas (War Is Over).

Jacco kwam ter wereld op de dag nadat John Lennon voor zijn wooncomplex in New York vier keer in zijn rug werd geschoten. Als reïncarnatie al bestond, dan konden we veilig concluderen dat Lennons geest voor ander lichaam had gekozen.

Jacco hoorde het liedje van John & Yoko voor het eerst in de versie van de Harderwijkse indiepopband Daryll-Ann. Het stond op een kerstmis-verzamel-cd, die in december 1998 met de VPRO-gids werd meegekomen. Hoewel Skik, Bettie Serveert, Extince, Caesar en Peter te Bos van Claw Boys Claw hun medewerking hadden verleend, was Jacco’s favoriet een ballade van Gustaaf Stephanus Modestus Meeuwis, roepnaam: Guus. De Brabantse zanger beschreef daarin de uren voor, tijdens en na de geboorte van Jezus Christus vanuit het perspectief van een ezel. De tekst was Jacco nooit vergeten.

Ik droeg de moeder op mijn rug
Ze was zwanger moe en bang
De vader slofte voor me uit
Het ging niet vlug, de reis was lang
[…]
En na een ellenlange zoektocht
Heb ik ze naar een stal gebracht
Mijn adem hield ze warm
Hun leed verlicht, dat was mijn kracht

Dankzij wat wij tegenwoordig ‘de filterbubbel’ noemen, waren de zeven hitsingles die Guus Meeuwis tot op dat moment had uitgebracht Jacco op wonderbaarlijke wijze ontgaan.

Toen hij bij de platenwinkel naar Guus Meeuwis vroeg, had een jongen met een paardenstaart hem toegesnauwd dat hij voor dat soort meuk bij de V&D moest zijn. In de kelder van het warenhuis, aan de luisterbalie met een koptelefoon op zijn hoofd, begreep Jacco waarom.

Best een aardige anekdote, dacht hij nu. Waarom was dit hem niet eerder te binnen geschoten? Hij nam een tweede blikje uit de koelkast. Bij het openen kwam het bier omhoog. In een reflex zette Jacco zijn lippen aan de opening. Het bier stroomde via zijn kin en hals omlaag, tot het werd opgenomen door de kraag van zijn T-shirt. Op het vocht kwam een tweede herinnering bovendrijven.

In de winter van 2007 was een rechtsbijstandsverzekeringsmaatschappij in Amsterdam Zuidoost door een computerstoring flink achterop geraakt. Samen met een meisje dat Aisha heette, was Jacco opgetrommeld die achterstand weg te werken. Aisha had een enorme schuld opgelopen toen zij op haar zeventiende, tijdens een door haar neef verzorgde clandestiene rijles, een fietser in coma had gereden. De ironie wilde dat Jacco en Aisha terechtkwamen op de afdeling autoschade.

Het werk bestond eruit schadeformulieren in de computer in te voeren en via de verzekeraar van de andere partij een afspraak te maken met een schade-expert. Aisha bleef zich erover verbazen dat er zoveel ongelukken gebeurden.
‘Wanneer leren die lui eens rijden?’ vroeg ze zich telkens hardop af als een verse stapel formulieren werd binnengebracht. Jacco kon zich niet langer inhouden en liet zich ontvallen dat hij dat uit haar mond een ietwat vreemde vraag vond.
‘Gelul, Jacco,’ zei Aisha. ‘Ik had toch geen rijbewijs?’

Aan de rand van een middelgrote gemeente in Gelderland had een gloednieuwe Suzuki Swift moeten uitwijken voor een ezel, die bij een particuliere liefhebber uit de ruime voortuin was ontsnapt. De auto was met de rechterzijde langs een stokoude plataan geschaafd. Bestuurder, boom en ezel kwamen met de schrik vrij, maar de lakschade was aanzienlijk. De eigenaar van de ezel had zijn verzekering ondergebracht bij Meeùs, een intermediair die in 1927 werd opgericht door de jonge vertegenwoordiger Joseph Meeùs. Tachtig jaar later had het de marketingafdeling van het inmiddels ruim duizend werknemers tellende bedrijf een goed idee geleken om het telefonisch keuzemenu in te laten spreken door Guus Meeuwis.

Meeùs en Meeuwis; je moet er maar opkomen.

Toen Jacco na het doorlopen van het menu uiteindelijk een medewerkster aan de lijn kreeg, vertelde hij hoe geestig het was dat hij juist met dit ezel-gerelateerde ongeval bij haar was terechtgekomen. Ook nadat hij het had uitgelegd, leek het kwartje niet te vallen. De kerst-cd van de VPRO was de medewerkster onbekend. Op langdurig aandringen van Jacco was ze bereid te vertellen wat haar lievelingsnummer van Guus Meeuwis was. Hoewel hij gezien het gespreksverloop weinig hoop koesterde, kon Jacco zijn teleurstelling moeilijk verbergen toen ze de woorden ‘Kedeng Kedeng’ uitsprak.

Vanuit de zaal ging een gejuich op; de band was klaar met spelen. Jacco voelde zijn telefoon trillen in zijn broekzak. ‘Thuis’, stond er op zijn schermpje. Zo had hij het ingevoerd toen hij op zijn zeventiende verjaardag van zijn ouders zijn eerste mobiele telefoon kreeg en hoewel hij inmiddels zijn halve leven op zichzelf woonde, zag hij geen reden het te veranderen.
Hij nam op.
‘Hoi mam.’
‘Ha jongen,’ zei zijn moeder. Haar stem klonk ver weg. ‘Is alles goed daar?’
De deur zwiepte open. De banjospeler schoof de koelkast een eindje naar voren en haalde er twee zakken paprikachips achter vandaan. Met de bandleden vulde de kleedkamer zich met euforie. Alleen het hoekje van de bank bleef onaangetast; een druppel natuurazijn in een aquarium vol goudgroene olijfolie. Nog altijd hield Jacco zijn telefoon aan zijn oor.
‘Jongen?’
‘Ja,’ zei Jacco. ‘Alles is goed. Bij jullie ook?’